Is isn’t ought, isn’t it? Or is it ….. ?

David Hume (1711-1776) wijst in A Treatise of Human Nature op wat de “is-ought fallacy”, de ongeoorloofde sprong van het feitelijke naar het normatieve, is gaan heten. Er is volgens hem geen argumentatief coherente weg van het beschrijvende naar het voorschrijvende. Wie deze fout begaat pleegt een filosofische doodzonde. Daar staat de filosofische doodstraf op: Hume’s guillotine.

Hoe dodelijk is die bijl in werkelijkheid?

Alle wijsheid van de wereld zegt dat de wereld van de verschijningen – de fenomenale wereld, de veelvormigheid van de voor onze zintuigen toegankelijke wereld – niet ‘de’ werkelijkheid is. De eerste legt een sluier over de tweede. Ibn al-‘Arabi (1165-1240) noemt die verborgen werkelijkheid wujud. God is wujud, God is de Realiteit, de enige Werkelijkheid. Onze wereld is een theater van manifestaties van God. Dat wat wij een beschrijving van de werkelijkheid noemen, dat wat wij een objectieve uitspraak over een stand van zaken noemen, geeft slechts een relatief, een afgeleid beeld van de werkelijkheid. Die kan nooit meer dan een basis voor relatieve morele kennis opleveren, ook wanneer je wel een weg vindt van het ´is´ naar het ´ought´.

Voor alle wijsheidsliteratuur geldt, dat ze, wel verstaan, transformerend uit haar aard is. De Zhuangzi, Jalal al-Din Rumi’s (1207-1270) Mathnawi, Teresia van Avila’s  (1515-1582) De Innerlijke Burcht zijn werken die zoekers innerlijk willen laten omkeren in de richting van die ‘echte’ werkelijkheid. Omkeren wil niet zeggen: afkeren. Omkeren wil zeggen: omkeren tot waar de reis eindigt om vervolgens terug te keren naar die zelfde wereld die voor altijd is getransformeerd omdat je zelf is getransformeerd. Omkeren wil zeggen: je identiteit die je in deze wereld hebt voor lief nemen, maar niet voor waar omdat de waarheid, de Waarheid, je ware identiteit, in Rumi’s woorden, Liefde is. En die is niet veelvuldig maar eenvoudig: wadhat al-wujud in het idioom van Ibn al-´Arabi, de eenheid van zijn. In die Eenheid heeft iedere verschijning zijn eigen, zijn gepaste wijze om die eenheid te reflecteren. Die gepaste wijze is dat wat werkelijk is in een verschijning.

In iedere verschijning kan die werkelijkheid worden ontdekt. Wat waar is in een verschijning, is niets anders dan die eigenlijke, juiste wijze van reflecteren van wujud. Een onjuist perspectief op de wereld ziet de waarheid van de dingen niet in hun relatie tot wujud maar in relatie tot elkaar.

Wujud is not simply “existence”, that which is, it is also that which makes moral and ethical demands on us through its very nature. … Its realness makes it cognitively indefensible to busy oneself with the unreal, and its rightness and appropriateness make it morally absurd to take anything else into consideration in human activity. All the manifestations of wujud, all the self-disclosures of the Real, address us personally, and we will be held responsible for recognizing the haqq [waarheid, juistheid, werkelijkheid, gepastheid] in each thing and acting accordingly, simply because the Real alone provides the standards for judging right and appropriate activity.
(The Self-Disclosure of God – Principles of Ibn al-´Arabi´s Cosmology, William Chittick)

Juist, correct, goed handelen, handelen in een strikt morele zin, is handelen in overeenstemming met de haqq van de dingen in de wereld.

In de ontdekking van wujud, in de kennismaking met en in de kennis van God – voor zowel Rumi als Ibn al-´Arabi het doel van het soefi-pad – komt de zekerheid over hoe te handelen als vanzelf mee, niet per accidens, maar als een wezenlijk element van die ontdekking. Wie zichzelf ziet als een locatie van wujud, als een locus waarin de God zich uitdrukt, identificeert zich niet langer met zijn nafs, zijn wereldse, fenomenale identiteit.

Iedere verandering van identiteit brengt een verandering van perspectief met zich mee. Wie zich als autochtone Nederlander een maand lang vermomt als iemand van Noord-Afrikaanse afkomst, zal merken dat zijn perspectief op de wereld, op onze samenleving verandert. Wie zich als man een maand lang vermomt als vrouw, die zal merken dat zijn perspectief op de wereld, op onze samenleving is veranderd. De ‘spirituele claim’, wanneer dat begrip is geoorloofd, die de wijsheid maakt, is dat de perspectiefwisseling, de transformatie van het zelf naar het niet-zelf, de transformatie van nafs naar haqq, een definitieve is.

Spiritual transformation in Sufism requires the awakening, purging, and purification of the heart, emptying it of all that is other than God’s, so that it can become the unsullied mirror that reflects back the Beauty of God. (Rumi’s Mystical Design, S.G. Safavi/S. Weightman, 62)

Fana, de volledige annihilatie van het zelf, is een mortificatie van alle mogelijke deelperspectieven. Fana wordt niet gevolgd door de dood, maar door baqa, het eeuwige zijn in God.

Rationeel verworven kennis, zegt Ibn al-´Arabi, is tweedehandskennis, kennis van horen zeggen. Wijsheid daarentegen is inzicht uit de eerste hand: uit je zelf. Wat van horen zeggen komt, is morgen vergeten, ingeruild of weggewuifd door de wind van vandaag. Wat vandaag uit je zelf komt, dringt door tot en nestelt zich in je binnenste en is morgen verder gerijpt en nog voller van smaak. Wijsheid is de nectar van het hart. Eenmaal in je bloedbaan, vermenigvuldigt het zoet zich op wonderbaarlijke wijze.

In het soefisme wordt de keuze voor kennis uit de eerste hand tahqiq genoemd. Tahqiq is iets van een andere orde dan de verificatie van een propositie; het is het tot stand brengen van contact met de haqq, de realiteit van een verschijning. Deze waarheid is geen waarheid in een cognitieve, logische of epistemologische, maar in een existentiële betekenis. Deze kennis leidt niet tot de zekerheid van het cogito ergo sum (ik denk/ken, dus ik ben), maar tot die van het cogito ergo est (ik ken dus Gij zijt), zoals Ananda K. Coomaraswamy alludeert op het startschot van de moderniteit.

Het project van die moderniteit, met het humanisme van de renaissance als haar baarmoeder, is vastgelopen. Vastgeroest. Een uitgerangeerde trein die staat te ontbinden op een zijspoor. Onkruid en kinderen nemen het in bezit. De ‘grote mensen’ zijn inmiddels volwassen post-modernen. Ze nemen alles, dat wil zeggen: alle talen serieus als evenzovele gelijkwaardige perspectieven. Ze nemen de hogesnelheidstrein naar alle uithoeken van de wereld en nemen van overal een souvenir mee vandaan. Maar wanneer je alles serieus neemt, neem je niets serieus. Wanneer je overal voorbij raast, neem je niets in je op en met je mee. Dan keer je terug – naar waar? – met lege handen.

Als je, ten minste ´for the sake of the argument´, aanneemt dat de werkelijkheid, de haqq, van alles wat is, zijn grond vindt in Al-Haqq, de Realiteit, de God; als alles wat is niets en niet anders is dan als manifestatie van die Realiteit, dan is het niet zo moeilijk te zien dat daarmee alles in een valt als in een brandpunt, of vanuit dat punt gezien, dat het licht dat God is prismatisch uit-een valt als de wereld. Al-Haqq is zowel immanent als transcendent: er is geen realiteit buiten de wereld – God is nergens anders dan in de wereld en dat wil zeggen: als de wereld -, maar de Realiteit valt niet samen met alles wat er in de wereld aan realiteit vindbaar is. Kun je dat volgen, kun je dat verstandelijk zien, maar ervaar je het niet, dan volg je niet tahqiq. Dan mag dat zien cognitief, logisch of epistemologisch een waarde of zelfs waarheid bezitten, maar krijgt het geen existentiële betekenis. Dan zul  je de smaak van de nectar niet kennen.

In het handelen heb je vanuit soefistisch perspectief twee keuzen: je handelt overeenkomstig de haqq van de verschijningen, of je doet dat niet. Het laatste is de regel, het eerste de uitdaging. Iedere haqq heeft als bron Al-Haqq. Iedere handeling die niet overeenkomstig de haqq van de verschijningen wordt gedaan, is een ontkenning, een vergrijp tegen Al-Haqq. Iedere handeling krijgt een ethische lading. Er zijn geen neutrale situaties, iedere situatie vraagt uitdrukkelijk om een bevestiging van de realiteit. Daarmee is realiteit in zichzelf en uit zichzelf ethisch geladen, nooit neutraal.

Zowel Ibn al-‘Arabi als Rumi kennen de insan al-kamil, de Perfecte Mens. Deze heeft de hoogst mogelijke graad van spirituele perfectie bereikt.

Esoterically, or in their kernels, the great philosophies and religions of history are one: mystics all speak the same language. (Huston Smith)

Je hoeft dan ook niet lang te zoeken om soortgelijke uitdrukkingen in andere tradities te vinden. De insan al-kamil vindt bijvoorbeeld zijn evenbeeld in de zhenren, de heilige, de ware, de perfecte mens in de Zhuangzi.
Voor de Perfecte Mens is de sluier van de wereld gelicht en opgelost. Voor hem is er nog maar één wereld en één realiteit. Die Realiteit, God, is uit zijn aard Goed. De insan al-kamil, de perfecte mens vraagt zich niet af wat goed is, want hij heeft het in zijn goddelijke volheid ervaren. Dat wat we kwaad noemen, is niets anders dan de schaduw van onwetendheid. Kwaad als zodanig bestaat niet. De perfecte mens kan alleen maar goed doen, anders zou hij immers niet perfect zijn. Alle menselijke kennis, alle niet door God geborgde kennis, is relatief.

De Zhuangzi wordt in academische kringen vooral gelezen als een lofzang op de vrijheid van perspectiefkeuze, op de ultieme beweeglijkheid die mee danst op het ritme van het leven en in iedere situatie een gelegenheid voor verrijking van zich zelf – in de termen van Hall en Ames: een uitdijend ‘field of experience’ – weet te ontdekken. De Zhuangzi kent, voor zover ik weet, maar één perspectief en dat is het perspectief van dao. En omdat dao zonder perspectief is, zoals Al-Haqq zonder perspectief is, is de zhenren, de insan al-kamil zonder perspectief. In wujud is alles één. In dao is alles één. De insan al-kamil, de zhenren ziet de wereld van de verschijningen als manifestaties van dat Ene, ziet de dingen in hun on-onderscheiden zijn.

Postmodernisme is geen chinoiserie, dan zou je het met maar liefst 2500 jaar ante dateren en in ene pre-moderniseren. Dat geeft geen pas. Postmoderniteit is de ´dalzucht´ die geen berglucht meer verdraagt. Die zogenaamde vrijheid en beweeglijkheid van de Zhuangzi vindt niet zijn oorsprong in een geëngageerde reactiesnelheid, maar in een spirituele vasthoudendheid, een fixatie op de weg naar binnen die nergens anders kan uitkomen dan in de oneindigheid en alomvattendheid van wujud.

Postmodernisme is geen ervaring van werkelijkheid, maar die van het afbreken van de brug onder je voeten, om vervolgens vanaf een eilandje in de stroom te gaan kijken naar al het wrakhout dat voorbij komt drijven.

Postmoderniteit leidt onherroepelijk tot een ethisch relativisme. Het rust op de valse bodem van de grondloosheid. Postmoderniteit legt de lat zo hoog mogelijk …. om er zo gemakkelijk mogelijk onderdoor te kunnen lopen want het wil zich niet meer strekken naar de Grote Verhalen. Maar wie is er nou geïnteresseerd in kleine verhalen? Postmodernen zijn geen zoekers, en daarom vinden ze van alles. Dat alles kan nog worden gesorteerd, maar niet meer geëvalueerd. Iedere zin voor hiërarchie is verdwenen.

David Hume is een groot en belangrijk filosoof. Zijn Schotse nuchterheid heeft deze en gene bewaard voor te overspannen ideeën over wat menselijkerwijs mogelijk is. Mogelijk was hij te zeer bij zinnen om te zien dat je niet van ‘is’ naar ‘ought’ hoeft te reizen, omdat je met het ‘is’ altijd al in het ‘ought’ verblijft. En andersom.

Voor Ibn al-´Arabi, de shaykh al-Akhbar, de Grootste Meester, is alles – alles in de wereld, de wereld, de kosmos – een teken dat wijst naar God.

Since a signifier gains its eminence from what it signifies and since the cosmos signifies the wujud of God, all of the cosmos is eminent. Nothing in it is worthy of contempt or disdain. (al-Futûhât al-Makkiyya, III 527.17)

Ieder teken deelt in de eminentie van de wujud van God. Elke handeling be-tekent daarmee of een erkenning of een miskenning van die eminentie. En dat betekent dat er geen ´is´ is dat los kan worden gezien van die eminentie. Wanneer je met het ‘is’ de werkelijkheid be-tekent, dan is ‘is’ ‘ought’.

Hume, hoe sympathiek ook, gaat voor de bijl. Hij ziet de wereld van verschijningen als de wereld van verschijningen, zonder die wereld als een sluier te zien. Dat zou je de Humean fallacy kunnen noemen. Daar staat de doodstraf op.