mijn fenomenale ik

‘Wie ben ik?’ ‘Wat ben ik?’ Het zijn vragen van alle tijden.

Het boeddhisme en daoïsme kijken daarnaar vanuit een ‘proces-ontologie’. Wezenlijk beschouwd is er in dat perspectief alleen maar sprake van ‘wezen’, dat wil zeggen: een proces van voortdurende transformaties van fenomenen waarbinnen geen wezen, dat wil zeggen: geen essentie, geen substantie is te ontdekken. De wereld is een bont netwerk van met elkaar samenhangende, elkaar beïnvloedende en definiërende gebeurtenissen. De idee van een stringente, efficiënte causaliteit zoals wij die kennen, vindt in dat perspectief geen goede ingang. Wanneer alles met alles samenhangt: wat is dan nog oorzaak en wat is gevolg? Alles veroorzaakt alles en is het gevolg van alles.

The processes of this interaction are understood in terms of ‘arousal and response’ (ganying), meaning that events elicit responses in a quasi-causal way. The difference between this arousal-and-response and efficient causality is that arousal-and-response allows for much more free play.

schrijft Brian Bruya over het daoïstische beeld dat veel eerder de wereld als een levend organisme dan als een mechanisch tikkend uurwerk spiegelt.

Wat ik ben, wie ik ben wordt bepaald door de plaats die ‘ik’ in dat netwerk inneem. Wat ik ben, wie ik ben wordt bepaald door de relaties die ik in de wereld aan ga, of (veel) beter: ‘ik’ ‘ben’ die relaties. Ik heb een fenomenale identiteit, ik ben een fenomenale identiteit en in die zin wordt op ieder moment die identiteit opnieuw gevormd omdat ik op ieder moment betrokken ben in en op die wereld die voortdurend verandert. Ik ben een ‘focal point in the field of the world’ zeggen Hall & Ames in hun introductie tot de Laozi. Wanneer ik op zoek ga naar mijn ‘zelf’ als naar iets dat ‘achter’ die steeds veranderende fenomenale identiteit staat als een onveranderlijke identiteit, als mijn identiteit, dan kom ik bedrogen uit omdat ik die niet ga vinden. Omdat die niet bestaat, in een proces-ontologisch perspectief.

Onze westerse blik kijkt, of keek in ieder geval tot voor kort, naar die vraag vanuit een ‘substantie-ontologie’. Wezenlijk beschouwd is er in dat perspectief alleen maar sprake van een ‘wezen’, dat wil zeggen: een vaste kern, een substantie, een kern die onveranderlijk blijft maar waarvan de eigenschappen in de loop der tijd veranderen. Ik word grijs, ik krijg iets meer gewicht en iets minder haar, maar al met al ben en blijf ik wel steeds de zelfde.

Wat ik ben, wie ik ben wordt dan bepaald door de aard van die kern. Wat die aard dan is, daarover verschillen de meningen nogal. Onze denk- en cultuurgeschiedenis laat een bijzonder breed palet aan mogelijke en onmogelijke antwoorden zien.

Nietzsche denkt als een van de eersten in die geschiedenis als een proces-ontoloog. Hij is het dynamiet onder het klassieke westerse substantie-denken. Als het stof min of meer is neergedaald, kan er worden verder gedacht. Jaspers, Heidegger, Wittgenstein, Whitehead en anderen vegen in de eerste helft van de vorige eeuw het stof aan de kant. De tweede helft wordt gedomineerd door de bezem van de post-modernen, met name die van de Franse slag.
Voor zover ik daar iets van begrijp, is het vooral de (h)erkenning van het individu als (louter) fenomenale identiteit die dit perspectief bepaalt. Dat bevalt me wel.

In de Aziatische tradities is die (h)erkenning altijd een ervaring, iets van een fenomenale aard geweest. Dat ‘niet-cognitieve’ inzicht is altijd als bevrijdend ervaren omdat het in dezelfde beweging het zicht vrij maakt op het niet-ik. ‘Achter’ mij vind ik geen authentiek zelf, niet mijn echte zelf, maar mijn echte niet-ik. Deze woorden van Dogen zijn al veel te vaak geciteerd om nog iets van verbazing te kunnen opwekken, maar dat maakt ze niet minder waar:

“De Boeddha-weg bestuderen is het zelf bestuderen. Het zelf bestuderen is het zelf vergeten. Het zelf vergeten is verlicht worden door de tienduizend dharma’s [dingen, ‘zijnden’ HP]. Verlicht worden door de tienduizend dharma’s is het verwijderen van de barrières tussen zichzelf en anderen.”

Het post-modernisme, voor zover ik daar iets van begrijp, ziet dat niet. Het kent aan het niet-ik geen realiteit toe. Het stopt bij de vaststelling dat er niet zoiets is als het authentieke zelf. Dat bevalt mij dan weer minder. Het verhaalt van alle verhalen die zijn verteld als dat Ene Verhaal en glimlacht over al die pretentie-volle verscheidenheid en zegt van haar eigen verhaal, fier op haar eigen bescheidenheid, dat het ook maar een verhaal is.

Multi-perspectiviteit heet dat dan. Mij dunkt het eerder een gepimpte, ´sophisticated’ vorm van nihilisme. Pas halfweg richting ‘free play’, een pas op de plaats vóór de poort tot het ‘veld van de wijde wildernis’, pas met één been in het xiaoyaoyou, het ‘zwerven, vrij en blij’. Het andere been moet nog even bijgetrokken worden.