Niemand zal bestrijden dat er in de Zhuangzi meer dan voldoende passages te vinden zijn die onze kennis van de wereld tussen haakjes plaatsen, die aangeven dat we in ons streven die wereld in beeld te brengen tegen de grenzen van ons beeldend vermogen aan lopen, die laten zien dat ieder licht dat je op de wereld werpt, betekent dat een ander deel in de schaduw valt. Iets bestaat bij de gratie van zijn tegendeel. Geen dit zonder dat, geen juist zonder onjuist, geen goed zonder kwaad, geen licht zonder donker, geen yin zonder yang.
We willen onze oordelen verankeren maar vinden geen veilige haven. We zien alleen maar tijdelijke aanlegplaatsen van waaruit ‘dichtbij’ en ‘veraf’ steeds anders worden gedefinieerd. Kennis is relatief; zodra we oordelen doen we dat vanuit een bepaald perspectief dat daarmee een ander perspectief mee in het leven roept. Kennis is ‘kleine kennis’ en die kennis, zeggen de relativisten, skeptici en perspectivisten (onder één noemer gebracht: de postmodernen) is Grote Kennis, in ieder geval de grootst mogelijke kennis.
Maar stopt het daar? Is dat de boodschap van de Zhuangzi? Prop je dan geen was in je oren, telkens wanneer de ´hemelse blaasmuziek´ klinkt, en dat is haast op iedere bladzijde?
In een onttoverde, ge-demystificeerde wereld is er voor religiositeit geen plaats meer. Maar de Zhuangzi is ontstaan in een betoverde en mystieke wereld. Het werk ademt een diepe religiositeit. Dat is vervelend voor degene die daar niets mee aan weet te vangen, maar zich desondanks niet aan de betovering van dit wonderlijke proza kan onttrekken. Victor Mair, een vooraanstaand sinoloog en vertaler van de Zhuangzi zegt in zijn inleiding dat hij het werk primair als een literair werk waardeert en beschouwt, en dat hij het wil redden ‘uit de klauwen van de zwetsende filosofen en sentimentele predikanten’. “Het belang van de Chuang Tzu ligt veel meer in zijn functie als literaire verzamelplaats dan als filosofisch essay”. Op de literaire kwaliteiten van de Zhuangzi zal niemand willen afdingen, maar het standpunt van Mair is niet verdedigbaar. Hij spoelt het kind met het badwater weg.
De Zhuangzi is noch (louter) een verzameling literaire hoogstandjes, noch een filosofische verhandeling. Werken als de Laozi en Zhuangzi behoren tot de wijsheidsliteratuur. Daarin valt de scheiding die we aanbrengen tussen filosofie en religie weg.
Filosofie is primair een epistemologische exercitie, een kennis-expeditie, een weten-reis. Wijsheid heeft primair een soteriologisch oogmerk, dat wil zeggen: ze wijst naar de mogelijkheid van bevrijding, verlossing, verlichting van ‘het lijden aan de wereld’, ze probeert, binnen de grenzen van de taal, te wijzen naar dat wat buiten die taal ligt. Het is niet voor niets dat veel van dit soort werken in hun vorm duidelijk afwijken van dat wat we reguliere filosofische literatuur noemen. Poëzie, parabels, gelijkenissen, paradoxen: dat is de taal waarmee wijsheid de ervaring van non-dualiteit, van één-zijn probeert uit te drukken.
Een ander probleem dat ik heb met de positie van Mair (die ook meer dan genoeg zinvolle dingen beweert), is dat hij suggereert dat er twee manieren zijn om iets te zeggen, en die twee hebben – goed aristotelisch gedacht – niet zoveel met elkaar van doen: we kunnen waar zeggen en we kunnen mooi zeggen. En dan zitten we als kinderen van de 20-ste/21-ste eeuw opgezadeld met een fiks probleem want we hebben geen idee meer waar we de grond voor waarheid en schoonheid moeten zoeken; we ontkennen zelfs dat die er is. Een sympathieke uitweg is die van Michel Foucault: maak een kunstwerk van je eigen leven. Dat horen we graag, want een mooi leven is een zinvol leven en het geeft ons de mogelijkheid onze eigen waarheid te be-leven.
En dat lezen we allemaal, en dat zien we allemaal bevestigd in de Zhuangzi. Is dat terecht?
De Zhuangzi wijst naar een perspectiefverschuiving. Niet naar een perspectief waarin alle perspectieven relatief zijn en waarin het ‘zwerven, vrij en blij’ niet anders is dan als een vrij-blijvend overstappen van het ene in het andere perspectief, fladderend als een vlinder je weg kiezen uit alle mogelijke wegen, maar naar een perspectief van het niet-ik, van het goddelijke, het dao perspectief van waaruit gezien alles goed, dat wil zeggen: on-verschil-lig is.
Thomas Michael zegt het in The Pristine Dao o.a. zo:
The Qiwulun [hoofdstuk 2 van de Zhuangzi, algemeen gezien als een van de belangrijkste hoofdstukken] is not formulating an argument for the relativity or skeptical nature of knowledge. It is not positing the presence of a higher self or a true self, but arguing more radically that any posited notion of self is a false distinction. There is only presence, and this presence, like the Dao, can only attain complete liberation in open space and time with the extinction of discriminations and the dissolutions of borders.”
Dat is wat je noemt wijsheid in een wetenschappelijk ´format´.
Een dergelijk perspectief leidt tot een veranderende levenshouding. Ik denk vooral tot een zekere matigheid, die voor anderen mogelijk eerder een wat saaie schraalheid betekent, een schilderij in hooguit vijf tinten grijs. Maar voor wie in dit perspectief staat en leeft, is die matigheid niets anders dan de volste leegheid. Voor wie door die lijst kijkt, is het beeld van de wereld geen beeld van een mus in de mist, maar dat van een paradijsvogel die onder de regenboog door vliegt. Dat is pas een kunstwerk!
Het is het perspectief van de Grote Kennis, kennis die de grens bereikt, kennis die aan komt, die geen kennis meer is maar niet-weten. Niet-weten is het eindstation.