de kloof

In ´Leven is een kunst – Over morele ervaring, deugdethiek en levenskunst´ (2012) maakt Paul van Tongeren de balans op van 2500 jaar (deugd)ethisch denken. Dat levert een degelijk en leesbaar werk op waar niemand wakker van zal liggen. Pas aan het eind, nadat hij meer dan tweehonderd pagina´s heeft toegewerkt naar een symbiose van aristotelische deugdethiek, waarbinnen de mens zich zelf vormt in de richting van een voltooid en dus gelukkig leven, en de christelijke theologale deugden (geloof, hoop en naastenliefde) die we veel eerder ontvangen dan zelf vormen, wordt het echt spannend.

Lacan2

Jacques Lacan

Daar komt hij te spreken over Jacques Lacan (en in diens gevolg Paul Moyaert). Lacan maakt een onderscheid tussen de pre- en amorele wereld van de natuur, van de natuurlijke dynamiek aan de ene kant, en de mensenwereld die wordt gevormd door regels, door wetten die verbieden aan de andere kant. Lacan noemt die laatste de symbolische orde, de betekeniswereld, de wereld waarin wij leven. Daaronder, constitutief voor het bestaan maar niet voor de inhoud van die symbolische orde, ligt het reële. De wereld van de regels, de wereld van de moraal is gegrond op een amorele wereld en de ironie van het leven is gelegen in het feit dat menselijk samenleven niet denkbaar is buiten die symbolische orde maar tegelijkertijd met de verboden het verlangen naar die grond, die een afgrond is, creëert. (Bataille is dan niet ver weg)
Het verbod, zegt Lacan, creëert een verlangen, een verlangen naar dat wat verboden is, naar overtreding van zichzelf. Het verlangen verbindt zich met “iets dat zelf niet tegenwoordig gesteld kan worden.” Ons leven is gebouwd op die spanning. Mensen kunnen niet als mensen geboren worden zonder die impuls in zich mee te dragen.

Wie ´ik´ zegt, participeert aan die [symbolische] orde, waarin ´ik´-zeggen een betekenis heeft, waarin ´ik´ en ´jij´ en ´zij´ onderscheiden posities zijn, waartussen de verhoudingen aan bepaalde regels zijn gebonden enzovoort. Wat ´ik´ ben en wie ik ben kan alleen maar worden uitgelegd binnen de betekeniswereld, waarvan we deel uitmaken door de breuk met het reële dat daar niettemin in doordringt. ´Ik´ ga niet vooraf aan het systeem van betekenissen waarbinnen ik functioneer. ´Ik´ kom dus tot stand door die breuk met een voorafgaandelijke wereld die daarmee ook voor mij zelf ontoegankelijk blijft. … Lacan gebruikt de term ´extimiteit´ om daarmee aan te geven dat ik in de kern van mijzelf, mijzelf niet ben. (234)

Ik en de ander verschijnen in een betekeniswereld en niet eerder. Dat ´ik´ komt tot stand en handhaaft zich juist in het ´verzet´ tegen het reële. Inlossen van dat verlangen is niet mogelijk, precies omdat het de vernietiging van het ´ik ´ zou betekenen.

Paul van Tongeren is een deugdethicus (d.w.z. een aristotethicus); die kijkt,  even kort door de bocht, niet zozeer naar een (eenmalige) handeling waarvan het morele gehalte moet worden gepeild, maar naar een leven, een levenshouding waarin een zekere moraliteit wordt uitgedrukt en vraagt zich af welke houding tot een ´gelukkig´ leven leidt. Geluk, het goede, laat zich voor hem alleen maar vinden en uitdrukken in de symbolische orde omdat de orde van het reële een amorele orde is:

er is geen betekenisvolle band tussen de wereld van betekenis waarin we leven en de betekenisloze werkelijkheid van het reële waaruit die betekeniswereld niettemin voorkomt en waaraan ze vast blijft zitten. … De wereld van betekenis heeft geen fundament, het menselijk verlangen heeft geen bestemming, onder elke constructie van orde ligt uiteindelijk chaos. (237-238)

Van Tongeren duidt die relatie als wederzijds negatief. Het reële meldt zich als verstoring in en van de betekeniswereld en deze vindt geen toegang tot het domein van het reële. Ethiek, stel hij vast, komt niet buiten dit “vervreemdende” spanningsveld.

… wij worden in onze kern, in onze diepste commitments, in onze innigste banden, onze sterkste hechtingen bepaald door iets waar wij zelf niet bij kunnen. (241)

Thuis-zijn in die spanning is de kunst van de kunst. Kunst leert wat leven op de grens tussen redelijkheid als menselijk samenleven en de afgrond van de natuurlijkheid, het ´magmatische´, kan betekenen. Kunst leert wat ´verzoening´ is, aan de rand van een onoverbrugbare kloof. Kunst haalt een frisse neus aan de rand van de afgrond.

Het hoogst bereikbare voor de mens bestaat in een zo goed mogelijke levenspraxis, aangevuld met het besef dat die praxis fragiel is: niet zozeer omdat we zwak zijn, maar omdat de orde waarbinnen we goed kunnen zijn, zelf zonder grond is. (248)

Er is geen definitieve grond die kan uitmaken wat het ´goede´is. We moeten onze kaarten vooral maar zetten op onze ´morele intuïties´ (die voor iedereen die door Nietzsche is gegaan, dus ook voor van Tongeren, nooit op voorhand onschuldig kunnen zijn).

Van Tongeren is een duaal denker. De wereld van het reële is onbereikbaar voor het ´ik´ omdat ze principieel onverenigbaar zijn. Het reële is levensbedreigend, je in de richting van het reële begeven is toegeven aan een doodsdrift, het reële is uiteindelijk chaos.

Wat is chaos? Volgens van Tongeren is chaos als een water dat zich niet laat oversteken. Je kunt geen brug bouwen over een water dat zich niet laat oversteken.

Wat zegt het non-duale denken? Dat zegt dat je het reële moet realiseren. Hoe doe je dat? Door je te realiseren wie je bent, wat je bent. Lacan heeft gelijk wanneer hij zegt dat het individu (dat hij bij voorkeur ´singulariteit´ noemt) een produkt is van de betekeniswereld, d.w.z. van de wereld van het onderscheid. Het ´ik´ ontstaat, het wordt gebaard in het proces van verbieden en gebieden, in het proces van onderscheiden tussen dit en dat, ik en jij, zus en zo. Het is niets autonooms, het is een fenomenale verschijning. Het is niet wie je bent, wat je bent.

Van Tongeren kijkt vanaf de uiterste rand van de betekeniswereld of hij ergens een brug ziet die hem naar het reële kan brengen. Hij ziet er geen. Gelukkig heeft hij Aristoteles en hoop, geloof en naastenliefde nog. Daarmee kun je een goed en gelukkig leven leiden. Daarmee kun je oud en volwassen worden. Het is niet voor niets dat hij ergens aan Confucius refereert.

In Gelatenheid citeert Gerard Visser, die andere Nietzsche kenner, een regel van René Char:

Kinderen en wijzen weten dat niet de brug bestaat, maar alleen het water dat zich laat oversteken.

Non-dualiteit wil niet zeggen dat je je zelf over het water, middels de brug naar de overkant brengt. Non-dualiteit wil zeggen dat je wordt opgenomen, wordt ontvangen door het water dat zich laat oversteken. Dan kan er inderdaad geen sprake meer zijn van een ´ik´, maar omdat er vanaf het moment van ontvangen geen betekeniswereld meer is, maakt dat helemaal niets meer uit. Dan smaak je de dood helemaal niet meer. En er is niets meer dat voltooid zou kunnen of moeten worden.
Vanuit een duaal perspectief is een vol-tooid leven een goed leven. Vanuit een non-duaal perspectief is een leeg-gevast leven een goed leven. Vanuit een duaal perspectief blijft aan dat voltooide leven de nare bijsmaak van ongegrondheid kleven. Vanuit een non-duaal perspectief heeft dat leeg-gevaste leven de volste smaak van leven.

Chaos is ongrond, is water dat zich laat oversteken, een kloof die zich laat overbruggen, zonder dat de brug bestaat. Maar niet aan de hand van deugdethiek.