de waarheid over de leugen

Nietzsche heeft ons laten zien dat zowel de filosofie als de kunst in hun aard leugenachtig zijn. De kunst vaart wel onder die vlag, maar de filosofie lijdt definitief schipbreuk. De 20-ste eeuw is de eeuw waarin de filosofie op de helling gaat, van de ontmanteling van de filosofie.

Wat Nietzsche echter niet aan het licht heeft weten te brengen, is de grond voor dit leugenachtige wezen. Dat is de popularisering van een niet gedeelde, exclusieve en intieme ervaring … De filosofie echter is schrift, en ieder schrift is een vervalsing.
(Colli, Nach Nietzsche – Der Tempel der toten Worte)

De filosofie is ontmaskerd, en wie zich nog filosoof durft te noemen valt onder het meest verschrikkelijke van alle wapens: de onverschilligheid. Zegt Colli. Wie nog in de arena verschijnt, levert slechts schijngevechten voor lege tribunes.

Maar de dood van de filosofie – juist als de onthulling van haar leugenachtige wezen en haar grond – maakt de weg naar de wijsheid vrij. (id) 

Die weg is de weg die Nietzsche niet verder is afgelopen, volgens Colli. Dat is de weg terug naar die “nicht vermittelte, exklusive und intime Erfahrung”, dus weg van de aanspraak van de rede die als belangrijkste impuls een steeds verder gaande abstractie kent en zich daarmee de wereld voor zichzelf zu-recht-legt, voor zichzelf in orde brengt.

Wie echter omgekeerd de constructieve aanspraak van de rede volledig ten val zou brengen, die zou de gbelangrijkste hindernis voor een authentieke terugstroom naar het ontwakende leven uit de weg ruimen.
(Nach Nietzsche – Ein naiver Vernunftglaube)

De filosofie vindt haar oorsprong volgens Colli in de wijsheid, de era van de pre-socratische wijzen. Waar gaat het nu fout, waar kiest het schip van het denken nu koers op het kompas van de leugen en wordt filosofie?

Voor Socrates was er geen morele speculatie
(Nach Nietzsche – Much ado about nothing)

Socrates doet iets uitzonderlijks. Hij verschuift het magnetische noorden van het denken door het denken te herformuleren als morele speculatie.

Morele speculatie is een degeneratief verschijnsel, zegt Colli, een inzicht dat hij dankt aan Nietzsche. Morele speculatie veronderstelt een individu. Een individu dat de ‘drager’, de bron is van al dan niet bewuste drijfveren en dat deze middels een oordelend handelen ‘op orde’ moet brengen. Opdat orde heerst.
Nietzsche draait de verhouding om: ieder gevoel, iedere drijfveer, ieder instinkt, is het product van een voorafgaand waardeoordeel, waarbij dat waardeoordeel niet zijn grond vindt in een individu maar, integendeel, dat individu constitueert. (Michel Foucault schrijft in het spoor van Nietzsche vervolgens een aantal van dit soort producties, die hij genealogieën noemt.)

Die idee gaat zozeer tegen ons instinkt, dat wil zeggen, tegen ons gevoel van eigenwaarde in, dat we ons maar moeilijk de draagwijdte ervan realiseren. Wij zijn niet de producent van de moraal, maar deze produceert ons. De moraal zelf vindt zijn oorsprong in een waardeoordeel. Voor Nietzsche is dit waardeoordeel een oordeel van der Wille zur Macht, een begrip dat voor hem een buiten-/bovenindividuele betekenis heeft. Voor Colli ligt in het wijzen naar een ‘wil’ als ‘verklarende grond’ Nietzsches ongewilde binding met de ‘oude metafysica’, dat wil zeggen: het subject-denken:

Alleen al de aanduiding ´wil´ voor de substantie van de wereld verwijst impliciet naar een metafysisch subject. … Er is geen wil tot macht zonder een subject dat drager is van die wil, dat wil zeggen, zonder een substantieel subject …. een radicale destructie van het subject [zoals Nietzsche beoogde] ontneemt aan de wil iedere inneerlijke cosistentie.
(Nach Nietzsche – Ein hartnäckiges Dogma)

Moraal is een vorm van verkalking, het vernauwt en verstart de bloedbanen van het leven. Het postuleert een subject dat als autonome arbiter orde schept in de chaos van het leven. Door in het hart van het denken de morele speculatie te plaatsen, geeft Socrates aan het subject een centrale plaats. Colli’s oordeel over Socrates:

Socrates [was] een ontevredene, een pessimist, verstart tussen een impuls tot extase, tot intensiteit, en een woedende strijd tegen het leven. … Wie voor de maalstroom van de waanzin terugschrikt, zich aan het bewustzijn vastklampt, meegevoerd wil worden en zich tegelijkertijd daartegen verzet, die wordt een lasteraar, een morele wetgever en tegenover de wereld een teleurgestelde verachter.
(Nach Nietzsche – Zwei Monstrositäten)

Met Socrates wordt de ervaring die de grond voor de wijsheid vormde, omgevormd tot een mededeelbare, algemene en openbare aangelegenheid. De waanzin als wegvallen van de grenzen van de individualiteit, die zowel in de Dionysos- als in de Apollocultus de toegang tot het goddelijke verschafte, slaat om in het cognitieve oordelen dat die individualiteit als noodzakelijke voorwaarde veronderstelt.

Socrates bezegelt daarmee de definitieve overgang van de destructieve naar de constructieve logos.
Socrates is niet de uitvinder van de dialectische methode. De oorsprong van de dialectiek, zo laat Colli zien, komt voort uit de Apollo/orakel cultus. In het hart van het orakel spreekt de god zich uit via de mond van een waan-zinnige. De door de god gegeven raadsels dwingen tot uitleg, omdat het juiste verstaan van zijn woord een kwestie van leven en dood is. Langzaam maar zeker wordt de verhouding tussen de goden en de mensen milder. Langzaam maar zeker nemen Apollo en Dionysos minder harde, ‘mooiere’ trekken aan. Langzaam maar zeker maakt de strijd tussen god en mens plaats voor de strijd tussen mensen onderling. De retorica ziet het levenslicht. De oorspronkelijke logos die de uitleg van een goddelijk woord, dat in zijn raadselachtigheid iedere finale rationaliteit afwijst, betrof, en daarmee die rationaliteit vernietigt, wordt, of verwordt in de ogen van Colli, tot een constructieve rationaliteit. Deze dekt langzaam maar zeker, in een proces van steeds verdere reikende abstracties, de ‘Unmittelbarkeit’ van het leven, die de waarheid van geweld en spel is (voor de constructieve rede: wan-orde), volledig af.

Socrates’ kunststukje is epochaal, state of the art.
Waarom neemt het denken in Griekenland in de 5e/4e eeuw deze wending? Daar is geen eenduidig antwoord op te geven. Een samenloop van complexen van omstandigheden; het verschijnen van bepaalde figuren op het Atheense podium, bepaalde politieke en economische ontwikkelingen: wie zal het zeggen? De tijd was er in ieder geval rijp voor, de leugen hing al een tijdje in de lucht.