zandhonger en landhonger

´De zee geeft, de zee neemt´. Er zit een zekere poëzie in dit Oud-Hollandse gezegde, misschien omdat er een suggestie van evenwicht in ligt opgesloten, een ´eb-en-vloed-ritme´, een schommelgevoel dat het ´ach-en-wee-gevoel´ dat de zee geeft wat ´wee-iger´, wat draaglijker maakt, zoals ook het ´De Here geeft en de Here neemt´ een element van verzoening in zich draagt. De ondoorgrondelijkheid van de onverschilligheid en niet de onverschilligheid zonder meer. Het is een gezegde dat gezegd wordt door een volk dat haar identiteit ontleent aan een leven op de grens tussen land en zee, en dat in deze zin een echt ´grensvolk´ is.

Maar in de loop der eeuwen is die balans langzaam maar zeker verstoord. Het geven van de zee is een steeds vanzelfsprekender nemen geworden en het nemen van de zee wordt steeds vanzelfsprekender de voet dwars gezet. Daar staat de Hollander voor, dat is wat een Hollander is en doet: grensverleggend bezig zijn.

De balans, het zoeken naar evenwicht is verschoven naar een ander niveau. In 1976 besluit de Tweede Kamer definitief tot de aanleg van een doorlaatbare waterkering in de Oosterschelde, een gewogen compromis tussen veiligheid, economie en milieu. Een fortuinlijke zet van het kabinet Den Uyl en het eerste grote succes van het politieke polderen (standpunten worden in het politieke gemaal vermalen, voors en tegens worden gekanaliseerd en uiteindelijk eindigt alles in de sloot).

Tien jaar later knipt de koningin het lintje door. Minder dan tien jaar later zijn de eerste tekenen van de aangerichte schade al duidelijk zichtbaar.

De zandbanken, slikken en schorren, die voor het natuurlijke milieu en voor de veiligheid van levensbelang zijn, worden door de afgenomen getijdenwerking niet meer met nieuw zand gevoed, terwijl het afkalven door storm in het oude tempo doorgaat.

Rijkswaterstaat heeft daar een bijzonder fraaie term voor verzonnen: ‘zandhonger’ en probeert die honger te stillen door wat ze ‘suppleren’ noemt, wat zoveel betekent als ‘aanvullen’, ‘bijbetalen’, ‘bijstorten’. Of bij Rijkswaterstaat het idee leeft dat er een rekening openstaat, dat debet en credit niet met elkaar in balans zijn?

Aan die zandhonger is een andere honger voorafgegaan. Ik heb daar de term ‘landhonger’ voor verzonnen. Landhonger betekent zoveel als je geen rekenschap afleggen van wat het betekent als je iets gegeven krijgt, op de pof nemen, opschortend geven, onverschilligheid zonder meer.

Er is gezegd dat de rimpeling van de zee als een glimlach is, en ook daar zit een zekere poëzie in, maar ik weet niet meer door wie dat is gezegd. Ik vermoed dat het geen Hollander is geweest. Ik vermoed verder dat de ‘zandhonger’ van de zee eerder wordt gebaard uit een ‘grimlachje’.

Als de zee echt weer zou nemen, dat wil zeggen: grijnzen en grommen, en dat wil zeggen: als de zee grensverleggend bezig zou gaan, evenwicht herstellend zou schommelen, dan houden de Hollanders het niet droog.
Ik zelf zit hoog en droog, royaal boven NAP, op zandgrond. Ik ben genezen van mijn landhonger. Ik zou in dat geval geen moeite hebben iets van mijn eigen ongrond te suppleren. In de hoop dat de Hollander niet opnieuw ontaardt.