over de dood en zo

Er is geen opgewekte blik op het leven mogelijk, zolang je gelooft dat de dood iets werkelijks, zelfs iets van metafysische aard is (zolang het Kwaad als een object wordt beschouwd). De moderne ervaring plaatst het principe van het leven tegenover het principe van de dood. Voor de antieke wijsheid echter is de dood niets anders dan de lange en wankele schaduw die het leven werpt, uitdrukking van de eindigheid die tot het innerlijke wezen van het onmiddellijke hoort. Dat is de betekenis van de vingerwijzing van Heraclitus, Dionysos en Hades zijn een en dezelfde god.
(Colli, Nach Nietzsche – Der Schlußakkord)

Een optimistische visie op het leven berust op de ontkenning van het individu: dat is geen paradox. Wanneer het individu onwezenlijk en illusoir is, dan geldt dat ook voor zijn ondergang, voor de dood überhaupt. 
(Colli, Nach Nietzsche – Kritik des Todes)

Hoe lang heb ik niet gezocht naar een ‘opgewekte blik op het leven’? Hoe heb ik niet verlangd naar die blik, voordat voor mij het slotakkoord klinkt? Wat betekent het dat de dood ‘de lange en wankele schaduw’ is die het leven werpt? Hoe zou je leven en dood niet tegenover elkaar kunnen zien? Is de dood niet precies dat wat die ‘opgewekte´, die vrolijke, zonnige blik verduistert? Hoelang werd ik niet ‘heimgesucht’ door het Kwaad dat de Dood voor me was en hoezeer heb ik niet dat thuis gezocht waarin leven en dood zich zouden verstaan?

We kunnen filosoferen totdat we een ons wegen, we kunnen er een leven lang omheen draaien: de nakende dood is de te kraken noot.

Volgens Carl Kerenyi is het geheim dat in de mysteriën van Eleusis werd onthuld niets anders dan precies die identiteit tussen Dionysos en Hades. De fallus die tijdens de processies ter ere van Dionysos werd meegedragen, is een machtig teken van de zich steeds regenererende levenskracht. Wat de gemiddelde feestvierder zich niet realiseerde, is dat diezelfde kracht ook het leven tot een einde brengt: de macht die in leven roept is dezelfde die uit het leven wegvoert. Het zijn niet twee aan elkaar tegengestelde machten. Wie het leven viert, viert, zonder het te (willen) weten, ook het sterven, ook de dood. Het steeds opnieuw geboren worden is niets anders dan het steeds opnieuw sterven.

Wann sie geboren sind, schicken sie sich an zu leben und dadurch den Tod zu erleiden, oder vielmehr auszuruhen, und sie hinterlassen Kinder, daß auch sie den Tod erleiden.
(Heraclitus, fr. B20)

Het leven voltrekt zich niet onder het teken van de geboorte, maar onder het teken van de dood. De dood voltrekt zich niet onder het teken van het sterven, maar onder het teken van het leven.

“De Indiërs en de Grieken kenden het individu geen ware realiteit toe”, beweert Colli. “Het individu [is] zonder twijfel niets wat absoluut is, niets wat autonoom is, niets elementairs”, zegt hij en weerspreekt daarmee onze tijd, waarin “het individu meer dan ooit het primaire feit is, waarbij iedere poging daar overheen te komen onmogelijk of zinloos is.”
Iedere verschijning – een mens, een boom, een berg, een dier – is een uitdrukking, een teken van dat eindeloze proces van Leven dat in zich leven en dood verenigt. De dood betekent het einde van deze verschijning, maar het Leven is een onuitputtelijke bron. Alles is uitdrukking van die bron. Wat is, is uitdrukking van Leven. Wat sterft is het Leven in die verschijningsvorm, maar als uitdrukking verschijnt het steeds weer.
Voor wie het individu niet langer als iets autonooms ziet, begint de bast te kraken. Voor wie aan het individu niet langer realiteit toekent, voor wie sterft voor het sterven, betekent leven zich verplaatsen van de oppervlakte naar dat lege midden waar leven en dood een en hetzelfde zijn.

Wie wegloopt voor de dood, loopt weg voor het leven. Geboren worden en sterven zijn één, en zoals je die eenheid miskent wanneer je aan het leven van een verschijning een absolute waarde toekent, zo doe je dat wanneer je aan de dood een absolute waarde toekent. De dood volgt het leven op de voet, je hoeft maar om te kijken om hem te zien. Als je goed kijkt, zie je dat niet alleen het leven vol is van dood, maar dat omgekeerd de dood ook altijd al vol leven is. Leven als Leven is absoluut, dat wil zeggen, zonder aanvang en zonder einde. Leven als Leven is autonoom, dat wil zeggen zelf-dragend. Leven als Leven is elementair, dat wil zeggen, het is de grond voor alle leven. Wie zichzelf ziet als leven, die zal sterven; wie zichzelf ziet als Leven, die zal leven en sterven en eeuwig weerkeren. Is dat geen vrolijke, zonnige, optimistische blik?