waanzin I

De boekenweek is alweer voorbij. Het thema was waanzin. Voor zover ik er iets van heb meegekregen, zijn vooral de gewone, zinnige dingen over de waanzin gezegd.

Een paar zinnige vragen die je over de waanzin kunt stellen: Waar ligt de grens tussen pathologie en non-conformiteit, de grens tussen de weg kwijt zijn en een andere dan de gebruikelijke weg gaan? Hoe onderscheid je tussen het ´zieke´ en het ´gezonde´ abnormale? En wat als die twee door elkaar gaan lopen?

In de eerste dagen van januari 1889 schrijft Nietzsche vanuit Turijn een aantal korte briefjes aan deze en gene. Het merendeel ondertekent hij met ‘de gekruisigde’ of ‘Dionysos’. Hij heeft dan een paar buitengewoon productieve maanden achter de rug waarin hij de Antichrist, de Dionysos Dithyramben en Ecce Homo schrijft.
Wanneer hij in Turijn geestelijk en lichamelijk instort, wordt hij gehospitaliseerd en wanneer blijkt dat een behandeling niet meer mogelijk is, slijt hij de rest van zijn dagen onder de hoede van zijn moeder en zus. De persoon Nietzsche is dan zonder meer een ´pathologisch geval´, een ‘zieke abnormaliteit’.

Deze laatste notities, briefjes worden ‘Wahnsinnszettel’ genoemd. Ze werden en worden vooral gelezen als uitdrukking van de naderende ineenstorting en niet als een laatste, steeds minder gecontroleerde uitdrukking van een ´coherente ideeënwereld´.

Enkele voorbeelden, zoals deze aan Peter Gast:

Meinem maëstro Pietro,
Singe mir ein neues Lied: die Welt ist verklärt und alle Himmel freuen sich.
Der Gekreuzigte

en aan Cosima Wagner:

Ich bin unter Indern Buddha, in Griechenland Dionysos gewesen (….) Dies mal aber komme ich als der siegreiche Dionysos, der die Erde zu einem Festtag machen wird … Nicht dass ich viel Zeit hätte … Die Himmel freuen sich, dass ich da bin … Ich habe auch am Kreuz gehangen.

en aan de eminente Jakob Burckhardt:

Lieber Herr Professor, zuletzt wäre ich sehr viel lieber Basler Professor als Gott, aber ich habe es nicht gewagt, meinen Privat-Egoismus so weit zu treiben, um seinetwillen die Schaffung der Welt zu unterlassen. Sie sehen, man muß Opfer bringen, wie und wo man lebt (…).

Ze zijn voor minder opgepakt en weggestopt, zal menigeen denken. ´Grootheidswaanzin´ luidt de meest gehoorde beoordeling en dus veroordeling.

In ´Der Antichrist und der Gekreuzigte´ doet Heinrich Detering een poging deze ‘Wahnsinnszettel’ uit de sfeer van de pathologie en binnen het denken van Nietzsche – terug – te brengen. Hij laat met name zien hoe in het schrijven van de Antichrist Nietzsche tot een radicaal andere visie op de ‘Nazarener’ komt. Aan het begin van het boek staat het beeld dat we kennen uit de voorafgaande publikaties: Jezus als levensverachter, levensontkrachter, prediker van de slavenmoraal, verkondiger van het paradijs aan gene zijde, apostel van het medelijden en de zwakte. Maar gaande weg het schrijven maakt deze god-zoon zich steeds meer los van de joodse God en christelijke godsdienst om, hoe verbazingwekkend is dat?: naast Nietzsche en tegenover het christendom plaats te nemen. De Jezus die onder de handen van de antichrist langzaam maar zeker herrijst is geen Zoon van een God die in de hemel is, maar ´zoon´ van het goddelijke, uitdrukking, beeltenis, evenbeeld, gelijkenis van het goddelijke die alles in de wereld als gelijkenis ziet. Hij is ´als de vader´.  Hij is niet de verkondiger van een komend koninkrijk, maar van het hier en nu realiseerbare koninkrijk. Hij leert niet maar hij leeft zijn ´leer´. Zijn ´zwakheid´, het vermogen mee te leven met het lijden, de boosheid, de onwetendheid van anderen, wordt zijn sterkte. Hij zegt ´ja´ op alles. En dat is wat Nietzsche altijd al heeft willen zijn: een Ja-zegger op alles.
In de aanvaarding van alles, in het niet weerstand bieden aan zijn vervolgers, rechters en beulen komt Jezus’ sterkte naar boven. Dat is de ´zaligheid´ van zijn koninkrijk, tot in zijn kruisdood. De Jezus van de Antichrist belichaamt het >Gesammt-Verklärungs-Gefühl aller Dinge (die Seligkeit)<. ´Verklärung´ wil zo veel zeggen als: verlichting.

Het oordeel dat hij velt over het christendom blijft natuurlijk recht overeind: het christendom is de zonde tegen het leven en van die zonde moeten we worden verlost. De naamgever daarentegen verschijnt in een heel ander licht. Daar waar Jezus en Dionysos steeds tegenover elkaar hebben gestaan, maakt de eerste zich los van het historische, het historiserende christendom, het christendom dat onderscheid maakt tussen het nu en het dan, en tussen het hier en het daar. Hij ´loopt over´, ´deserteert´ naar de andere kant, zonder samen te vallen met de Griekse god. Jezus krijgt Dionysische trekken, terwijl Dionysos milder wordt, Jezusachtige trekken krijgt. Jezus is “der ´grosse Symbolist´: dieses Ich, das ´nie einen Begriff von >Person<, >Individuum<” hatte, das als >Sohn< mit dem >Vater< eins ist”, voor wie “es >keine Gegensätze mehr giebt<, bis er die ´>Einheit vom Gott als Mensch als seine ´frohe Botschaft´< leben kann bis zum Tod am Kreuz.” 

Nietzsches identificatie met de ´gekruisigde´wordt steeds weer gelezen als een identificatie met de Christus als wereldhistorische figuur. Maar deze figuur, dat leert nu juist de Antichrist, is een creatie van het joods-paulinische christendom: er is maar één christen en die sterft aan het kruis, zegt hij, er is maar één evangelie en dat evangelie bloedt leeg op Golgotha. Het is niet dankzij maar ondanks de evangeliën dat we door de evangeliën een meer of minder diffuus beeld van deze ´Idiot´(vrij vertaald: waanzinnige) kunnen oppikken. Nietzsches identificatie met de ´gekruisigde´ is geen identificatie met de grondlegger van een wereldgodsdienst, maar met dat waarmee deze Hebreeër zich identificeerde: het >Gesammt-Verklärungs-Gefühl aller Dinge (die Seligkeit)<, met de ´>Einheit von Gott als Mensch<. Nietzsche wordt geen God, maar realiseert zijn goddelijkheid in die ene wereld die hij steeds heeft verkondigd. In die zaligheid valt de persoon, het individu weg en is er geen onderscheid meer tussen vader en zoon. Dat is geen geloofsdogma meer, maar een ervaringsgegeven.

Detering en anderen zien in Nietzsches werk een ´tekstueel spel met identiteiten´. Het is de vraag of het Nietzsche om een tekstueel spel ging, hoewel hij een meester was in dit metier. Ik denk dat voor hem vooral Dionysos, de gemaskerde, een spel met identiteiten speelt. In de mysteriespelen, die inwijdingsrituelen zijn, laat de god zijn masker vallen en geeft hij zich zoals hij is: hij neemt de individualiteit van degene die hem waar-neemt. Dat is een spel ‘om de echies’. De identificatie met de Nazarener en de Griekse god is noch psychisch, noch louter tekstueel bedoeld. Deze identificatie is boven alles ontologisch bedoeld, op ´zijns-niveau´ gezien, als ‘Verklärung‘, als verlichting, bevrijding, als het oplossen van tekstualiteit.

In 1882 verkondigt Nietzsche de dood van God. Zeven scheppingsjaren later, in de eerste dagen van 1889 schrijft hij:

Die Welt is verklärt, denn Gott ist auf der Erde. Sehen Sie nicht, wie alle Himmel sich freuen?

Een bekering? Nietzsche, in het zicht van een naderend einde een spijtoptant?
Deze God is niet die van het christendom, want die is dood verklaard en die staat ook niet meer op. Deze ´God´ komt niet terug op aarde, want hij is nooit weg geweest, die kent geen ´gene zijde´. Het is nu pas dat Nietzsche hem herkent. Die God is Nietzsche zelf, als Nietzsche.

Het beeld dat het meest met de ´Umnachtung´ (vrij vertaald: verduistering) van Nietzsche wordt geassocieerd, is het beeld waarin hij snikkend een afgeranseld paard op de markt van Turijn om de hals valt, mede-lijdend ´partij kiest´ voor, ´samen valt´ met de zwakste en daarmee wat mij betreft: de gekruisigde is. Een wereld waarin zo iemand door de politie wordt afgevoerd, en de koetsier die de zweep nog in zijn vuist geklemd houdt vrijuit gaat, mag zich afvragen over hoeveel gezond (vrij vertaald: goddelijk) verstand ze nog beschikt en hoeveel waanzin er al in haar merg is geslopen.

Nietzsche heeft zichzelf als Schicksal gezien; “einige werden posthum geboren” postdateert hij zijn eigen leven. Meer dan honderd jaar later kun je niet anders vaststellen dan dat hij hierin gelijk heeft gehad. Dat heeft met zelfoverschatting en (grootheids)waanzin niets te maken. Hij was unzeitgemäß. We worstelen nog steeds met zijn erfenis. Omdat we geen andere keuze hebben dan die te aanvaarden, omdat we die erfenis zijn, Schicksalskinder zijn, is het aan ons zelf om die beneficiair te maken.

Aan het eind van de dag, wanneer de zon zinkt, is het beeld van Nietzsche voor mij een Nietzsche die “unsichtbar berührt” is, misschien wel door de hand van de Nazarener, een “verklärter Nietzsche”, een beeld veel eerder van een uit-zinnige dan van een waanzinnige.

De boekenweek is al weer voorbij en we maken ons op, getuige de hoeveelheid vrolijke hazen in de schappen, voor het feest van de herrijzenis. We kunnen een paar lange oren goed gebruiken.

nietzsche laat

Aanbevolen:

  • Heinrich Detering – Der Antichrist und der Gekreuzigte, Friedrich Nietzsches letzte Texte