Jenseits von Gut und Böse

Wat ligt er ‘jenseits von Gut und Böse’? Wat vinden we aan ‘gene zijde van de moraliteit’? Is dat de immoraliteit van ‘alles is toegestaan’?

Volgens Nietzsche wordt onze hang naar het vastleggen van wat goed en wat kwaad is ingegeven door angst. Waar zijn we bang voor?

Is het de angst voor een wereld zonder recht en regel die ons doet vasthouden aan onze ‘morele systemen’ (waarvan onze ‘rechten van de mens’ een van de meest recente is)? Ook wanneer we zo onderhand zouden moeten weten dat we met iedere nieuwe regel een overtreding in het leven roepen en daarmee de verontwaardiging daarover en daarmee de roep om nog meer regels?

Met het oplossen van het individu, van het ego, gaat de drager van de vrije wil, van het goede geweten en van de schuld verloren. Er is geen vrije (of onvrije) wil omdat er geen wil is, er is geen goed (of slecht) geweten omdat er geen geweten is, er is geen schuld (of onschuld) omdat er niets is dat (on)schuldig zou kunnen zijn. Daar zijn we bang voor.

‘Voor de goden is alles goed, alleen de mensen maken een onderscheid tussen goed en kwaad‘ zegt de wijze Heraclitus. De Wijze Mens is de goddelijke mens, zegt de wijze Zhuangzi. Dat betekent dan dat ook voor de Wijze Mens alles goed is. Maar wat betekent dat dan?

Wanneer we kijken naar hen die gelden als goddelijke mensen, dus naar hen die gewetenloos, willoos en zonder morele verdienste zijn – de Boeddha, Jezus van Nazareth, Ramana Maharshi – wat zien we dan? Losgeslagen bandeloosheid, barbaarse gruwelijkheid, compassieloze zelfverrijking? Integendeel. We zien wat we proberen te begrijpen, wat we aanduiden met begrippen als ‘naastenliefde’, ´eerbied´, ‘zorg’, ‘zelf-opoffering’, ‘mededogen’, ‘medelijden’ enzovoort. Waar komt die houding vandaan? Uit een correcte toepassing van de ´gulden regel? Dat is wel denkbaar, maar niet doenbaar.

Misschien is die regel niet zozeer verguld, maar verguldt die ons met zijn blinkende voorkomen. Misschien is die regel alleen maar bedekt met een laagje bladgoud, waaronder, als je begint te krabben, niets anders dan een gewone regel te voorschijn komt. Dus net zo goed uit angst gebaard. Omdat iedere regel een onderscheid maakt tussen mij en de ander en wat goed en niet-goed is afhankelijk maakt van dat onderscheid, terwijl het goddelijke perspectief nou net zegt dat alles goed is en regels dus uit den boze zijn.

Ego-loosheid is het afleggen van je doopnaam. Die draag je nog wel, maar niet anders dan als badge op je revers, vanwege het gemak en de conventies. Daaronder, op je blote huid staan de namen van alle dingen getatoeëerd. Omdat je al die dingen bent. Mededogen met de ander is mededogen met je zelf, als die ander. Naastenliefde is eigenliefde, maar dat wat je eigen is is alles, tot en met dat wat het verst van je verwijderd is, omdat je alles bent. Alles wat je geeft, neem je terug, alles wat je neemt, geef je terug. Het is in feite te simpel voor woorden, en daarom overtuigen goddelijke mensen, mensen aan ´gene zijde´, vooral door hun handelen, door de wijze waarop ze in de wereld zijn en door de wereld gaan. Dat is niet iets om bang voor te zijn.